Als gevolg van de slechte financiële situatie van de onderneming vanwege de coronacrisis werd het salaris van alle werknemers binnen een IT-bedrijf met 25% verlaagd per 1 april 2020. Een werknemer was het daar niet mee eens en legde de zaak succesvol voor aan de rechter.
De werknemer werkte op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst tot januari 2021 bij een IT-bedrijf. Hij vond dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door zijn salaris eenzijdig met 25% te verlagen. De werkgever had hiervoor de coronacrisis als argument gegeven. De werknemer had expliciet niet ingestemd met deze verlaging en kreeg van de werkgever een officiële waarschuwing. Daarna werd de werknemer uit zijn team geplaatst. De werknemer was het hiermee oneens en vroeg de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Uitspraak rechter
De rechter stelt dat de werkgever tegenover de arbeid van de werknemer als hoofdverplichting salaris moet betalen. Een dergelijke verplichting kan niet zomaar eenzijdig aangepast worden.
Er moet sprake zijn van een aantoonbare, relevante wijziging in de bedrijfsomstandigheden die maakt dat de werkgever moet ingrijpen. Het moet echt gaan om zwaarwichtige redenen. Hij moet alle belangen zorgvuldig afwegen, waarbij het belang van de werkgever bij aanpassing duidelijk zwaarder moet wegen dan het belang van de werknemers bij een ongewijzigde situatie. En de werkgever moet een redelijk voorstel doen.
De rechter beschouwt de handelwijze van de werkgever als een afstraffing van de werknemer voor zijn weigering. Dat past een goed werkgever niet, of het voorstel nu wel of niet redelijk was. Het handelen van de werkgever leidde tot een verstoring van de arbeidsrelatie en uiteindelijk tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van het volledige achterstallige salaris inclusief een wettelijke verhoging van 20%. Hij moet daarnaast de transitievergoeding, een billijke vergoeding én proceskosten betalen aan de werknemer.